Voortplanting
Het voortplantingsbiotoop bestaat vaak uit vrij grote en diepe poelen met een weelderige onderwater- en oevervegetatie en een voedselrijk karakter. Ze trekken vanaf de tweede helft maart, maar vooral in april naar het water. De voortplantingsactiviteit vindt plaats in april, maar kan afhankelijk van de weersomstandigheden uitlopen tot half juni. De individuele dieren verblijven enkele weken in het water, waarbij zij zich ook nog eens het liefst in het diepe gedeelte ophouden.
De dikke eisnoeren, die van april tot in juni afgezet kunnen worden, zijn heel herkenbaar maar vaak moeilijk te vinden tussen de weelderige onderwatervegetatie. De eieren zijn 1,5 tot 2,5 cm breed en de verstrengelde snoeren hebben een gemiddelde lengte van 40-70 cm. De eisnoeren worden aan waterplanten verankerd, vaak in de wat diepere gedeelten, en kunnen 700 tot 3.400 eieren bevatten.
De egaal grijze, bruine tot blauwzwarte larven kunnen zeer groot worden en hebben een opvallend hoge rugvinzoom.Grote larven hangen vaak aan het oppervlak in het water, maar duiken bij verstoring snel weg. In de avond zijn ze met een zaklamp goed te vinden aan het wateroppervlak. Vanaf juli zijn 's avonds ook pas gemetamorfoseerde knoflookpadjes actief in de buurt van de poel op open zandplekjes. Ze hebben al een duidelijk (en individueel) herkenbaar kleur- en vlekkenpatroon.
Levenswijze
De knoflookpad is gebonden aan de stroomdalen van beken en rivieren in het oosten en zuidoosten van Nederland. Het is een bedreigde soort, die maar op een paar plekken voorkomt. Daar gaat hij ook nog eens sterk achteruit. De soort heeft een voorkeur voor agrarisch gebied, ruderaal terrein (zoals volkstuinen), rivierduintjes en halfnatuurlijke graslanden. De soort wordt ook relatief vaak gemeld op en rond infrastructuur (dijken, wegen en spoorlijnen). Daarnaast wordt de knoflookpad gemeld uit de randen van heideterreinen en uit bos en struweel.
Een absolute voorwaarde voor deze (grotendeels ondergronds levende) soort is de aanwezigheid van open zandplekken omringd door vegetatie. Het zand moet een zodanige structuur hebben, dat het goed vergraafbaar is. Ook extensief bewerkte akkers (bijv. asperge en aardappelen) voldoen hieraan. Knoflookpadden zijn ’s nachts actief. Overdag graven ze zich in.
Voedsel: kevers, mieren, duizend- en miljoenpoten, insectenlarven en wormen. Larven vooral algen, watervlooien, maar ook dierlijk voedsel en aas.