Voortplanting
Eind april of mei verzamelen de mannetjes van de poelkikker zich in het voortplantingswater. De piek van de paartijd is tussen begin mei en half juni. De poelkikker kwaakt hoofdzakelijk ’s avonds, maar op warme en zonnige dagen ook overdag. Vrouwtjes kunnen per jaar meerdere eiklompen afzetten. Afhankelijk van de lichaamsgrootte van het vrouwtje bevat een eiklomp tussen de 400 en 2000 eieren. De eiklompen worden los afgezet in de oeverzones van stilstaande wateren. In tegenstelling tot eieren van bruine kikker drijven de eiklompen van groene kikkers niet.
Na 5-10 dagen komen de larven uit en bij een lengte van 50-70 mm voltooien zij hun metamorfose. De juvenielen zijn dan ongeveer 15-30 mm lang en wegen ca. 5 gram. De totale periode vanaf eiafzet tot het aan land komen van juvenielen bedraagt 2 tot 4 maanden. Na de eerste overwintering kunnen de meeste poelkikkers zich al voortplanten.

Levenswijze
De poelkikker is een zon- en warmteminnende soort met een voorkeur voor onbeschaduwde wateren. De oeverzone moet bij voorkeur goed begroeid zijn. Het is een kritische soort, die houdt van voedselarm en schoon water. Hij heeft een voorkeur voor zwak zure, stilstaande wateren in bos- en heidegebieden op de hogere zandgronden. Hij komt voor in vennen, poelen en watergangen in hoogveengebieden en in de uiterwaarden. Een volwassen poelkikker mannetje weegt maximaal 30 gram. Volwassen vrouwtjes kunnen tot 50 gram wegen. Buiten de voortplanting zijn poelkikkers minder gebonden aan water en brengen ze de rest van het seizoen door op het land. Overwintering vindt gewoonlijk plaats op het land. Poelkikkers worden meestal niet ouder dan 3-5 jaar.
Er bestaat nauwelijks verschil in voedselkeuze tussen de drie soorten groene kikkers. Volwassen groene kikkers zijn generalisten en opportunisten en eten vrijwel alle ongewervelde dieren die niet te klein of niet te groot zijn. Allerlei insecten (vooral de larven daarvan), zoals vliegen, kevers, libellen, wespen en mieren, verder cicaden, springstaarten, spinnen, slakken vormen belangrijke prooidieren. Ook worden wel kleine gewervelde dieren zoals jonge muizen, vogels en kleinere amfibieën, gegeten. Kannibalisme komt voor. Larven leven vooral van plantaardig materiaal, detritus en dood materiaal van dierlijke oorsprong en schakelen met toenemende leeftijd over op levend dierlijk materiaal.