Voortplanting
De bruine kikker is een soort die in het vroege voorjaar aan voortplanting begint. In maart kunnen roepende mannetjes waargenomen worden. Ook de eiklompen zijn dan te vinden. Deze zijn makkelijk te tellen omdat de eiklompen op ondiepe, snel opwarmende, plekken worden afgezet die na een tijdje aan de oppervlakte drijven. Dit gebeurt vaak met enkele tien- tot honderdtallen klompen tegelijk op slechts enkele vierkante meters. Een vrouwtje legt een enkele eiklomp per jaar en het legsel bestaat uit gemiddeld 1.000 - 2.500 eieren. April en mei zijn de beste maanden om de larven te zoeken. Vanaf juni kunnen de pas gemetamorfoseerde kikkertjes, soms massaal, aan de oevers worden gevonden
Levenswijze
Buiten het voortplantingsseizoen (enkele weken voor een mannetje, een enkele nacht voor vrouwtjes) leven bruine kikkers op het land. Een deel van de populatie overwintert op land, een deel in het water. Deze laatst genoemde groep trekt in het najaar naar het water. Bij milde temperaturen kunnen bruine kikkers tot en met december gevonden worden. Op zonnige winterdagen kunnen overwinterende dieren tijdelijk actief worden en bovengronds komen. Ze vormen dan een gemakkelijke (want: trage) prooi voor jagende blauwe reigers of bunzings. Prooiresten in de vorm van sterrenschot of heksensnot, zijn vaak van bruine kikker afkomstig. Na overwintering trekken de op land overwinterende dieren naar het water, veelal gelijk met de gewone pad.
De bruine kikker heeft een sterke binding met bos en struweel. De bruine kikker heeft een zeer ruime habitatkeuze en dringt ook door tot in stad en dorp. De soort is op alle bodemtypen aangetroffen, variërend van lichte duin- en stuifzanden tot zware rivier- en zeeklei en lössgronden. De bruine kikker komt in allerlei watertypen voor, met een voorkeur voor kleine geïsoleerde wateren en kleine lijnvormige wateren. Groot open water wordt nauwelijks gebruikt en de soort komt relatief weinig in vennen voor.
Voedsel: een breed scala van ongewervelde dieren, vooral slakken, kevers en insectenlarven. De larven voeden zich na het uitkomen met restanten van het eigen kikkerdril, en daarna met allerlei kleine organismen, zoals algen en ander plantaardig materiaal. Geleidelijk eten ze meer dierlijk voedsel eten zoals watervlooien, slakjes, wormpjes, waterinsecten en aas, maar ook eieren en larven van amfibieën, waaronder die van de eigen soort.